De verdeling of verrekening van het stamrecht

Blog van Sabine van Gestel

Het voordeel van een overlegscheiding is dat meerdere disciplines (2 advocaten, een financial en een coach) tegelijk aan tafel zitten, dat er snel geschakeld wordt en dat er vaak een creatief proces ontstaat. Zo moet ik aan het volgende voorbeeld uit de praktijk denken.

Saskia en Peter zijn 18 jaar getrouwd geweest. Ze hebben 2 kinderen van 11 en 14 jaar oud. Voor het huwelijk zijn zij huwelijksvoorwaarden overeengekomen met een periodiek verrekenbeding, op grond waarvan jaarlijks het inkomen dat niet is opgegaan aan de kosten huishouding moet worden verrekend. Peter heeft jaren in loondienst voor een bank gewerkt en is in 2010 voor zich zelf begonnen. Van zijn oude werkgever kreeg hij een gouden handdruk van € 400.000,- bruto mee, die hij heeft gestort in een stamrecht BV. Saskia is voor de zorg van de kinderen lang uit het arbeidsproces geweest, maar werkt sinds 2 jaar parttime en heeft een jaarsalaris van € 25.000,- bruto.

Saskia en Peter zijn samen eigenaar van de echtelijke woning met een waarde van
€ 700.000,- en een hypotheek van € 400.000,-. Er is dus een te verdelen overwaarde van
€ 150.000,- per persoon. In het belang van de kinderen willen cliënten graag dat Peter de woning overneemt. Hij kan die financieren, Saskia niet. Voor Saskia moet een goede woning in de buurt worden gevonden, zodat de kinderen niet van hun scholen, sport etc hoeven te wisselen en bovendien een vorm van co-ouderschap kan worden afgesproken.

De belangen zijn dus duidelijk, maar het praktische probleem is dat er in de directe omgeving nauwelijks betaalbare huurwoningen zijn en een geschikte koopwoning begint met een vraagprijs van € 400.000,-. De advocaten weten dat op grond van de nieuwe alimentatiewetgeving Saskia in principe recht heeft op 5 jaar partneralimentatie en de financial weet dat die termijn voor een bank vaak te kort is om een aanvullende hypotheek te verstrekken. Saskia zou hooguit op haar salaris een hypotheek van ca € 125.000,- kunnen krijgen en dat is samen met haar aandeel in de overwaarde van de echtelijke woning niet voldoende om de nieuwe woning te kopen.

De eerste stap richting een oplossing is dat het maandelijkse alimentatiebedrag dat Peter kan betalen wordt gehalveerd maar dat de termijn wordt verdubbeld. In plaats van een alimentatie van € 2.500,- bruto per maand voor 5 jaar geldt nu een alimentatie van € 1.250,- bruto per maand voor 10 jaar en kan Saskia samen met haar salaris hierdoor € 180.000,- bij de bank lenen. Er is dan nog steeds een tekort van € 70.000 (€ 400.000,- (koopsom nieuwe woning) -/- € 150.000,- (aandeel overwaarde) -/- € 180.000,- (hypotheek)). Biedt het stamrecht uitkomst? De advocaten vertellen cliënten over de laatste stand van zaken in de jurisprudentie.

Arrest Hoge Raad 24 juni 2016
Waren Saskia en Peter in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, dan zou het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1293) uitkomst kunnen bieden. Hierin is bepaald dat aanspraken op een stamrechtuitkering, die strekken tot vervangen van inkomen, verknocht zijn (dus niet in de gemeenschap vallen) voor zover die aanspraken zien op de periode na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. De aanspraken die zien op de periode voor de ontbinding van de gemeenschap vallen wel in de gemeenschap en moeten worden gedeeld. Daarbij is het niet relevant of het stamrecht in het huwelijk al daadwerkelijk is aangesproken.

Begrip inkomen in de huwelijksvoorwaarden
Saskia en Peter zijn echter niet in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Er zal dus in de eerste plaats moeten worden gekeken naar de vraag of het stamrecht valt onder het inkomensbegrip dat is opgenomen in de huwelijksvoorwaarden. Zo heeft het hof Den Haag in 2009 (ECLI:NL:GHSGR:2009:BM1579) geoordeeld dat een redelijke uitleg van het begrip inkomen in de huwelijksvoorwaarden in die zaak (concreet ging het om “inkomen in de zin van de wet op de inkomstenbelasting 1964”) met zich meebrengt dat het stamrecht in de verrekening moet worden betrokken. De rechtbank Amsterdam had daarentegen in 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:4216) een verrekenvordering afgewezen omdat de betreffende echtgenoot in dat geval niet had aangetoond dat het stamrecht onder het inkomensbegrip in hun huwelijksvoorwaarden dient te vallen.

Beschikking hof Den Bosch 6 juli 2017
Het hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2017:3077) knoopt in een zaak met een periodiek verrekenbeding aan bij voornoemd arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2016. De ontslagvergoeding die in het huwelijk was ondergebracht in een stamrecht was toegekend voor gederfd en te derven loon. Voor zover die vergoeding ziet op compensatie van gederfd loon tijdens de verrekenperiode (die vaak eindigt bij feitelijk uiteengaan of indiening verzoekschrift echtscheiding) oordeelt het hof dat dit deel van het stamrecht moet worden aangemerkt als te verrekenen vermogen. In feite zat er 2 jaar tussen ontvangst van de ontslagvergoeding en einde verrekentijdvak en 15 jaar tot pensionering van de echtgenoot, zodat 2/15-de deel van het stamrecht door het hof in de verrekening is betrokken.

Arrest Hoge Raad 13 maart 2020
De Hoge Raad heeft in dit arrest (ECLI:NL:HR:2020:417) geoordeeld dat het antwoord op de vraag of een stamrecht valt aan te merken als te verrekenen inkomen afhangt van de uitleg die in het concrete geval moet worden gegeven aan het in het verrekenbeding opgenomen inkomensbegrip (= de zogenaamde Haviltex maatstaf). De Hoge Raad vond het niet onbegrijpelijk dat het hof in deze zaak heeft geoordeeld dat het stamrecht niet onder het inkomensbegrip viel (concreet ging het om verrekening van “netto inkomen”). Er werd dus niets verrekend, terwijl de PG in de conclusie nog had gepleit voor een afwikkeling van het stamrecht conform de lijn van het hof Den Bosch.

Oplossing
Kortom, de advocaten konden Saskia en Peter geen duidelijk antwoord geven op de vraag hoe juridisch met het stamrecht zou worden omgegaan. Geldt nu een alles of niets benadering, waarbij of het volledige stamrecht moet worden verrekend of juist helemaal niet? Of valt er nog iets redelijks te bedenken, waarbij het huisvestingsprobleem ook werd opgelost. We kozen voor het laatste; Peter had 11 jaar geleden het stamrecht gekregen en was nog een aantal jaren van zijn pensioen verwijderd. Uiteindelijk is 70% van het stamrecht in de verrekening betrokken en kreeg Saskia op grond hiervan de benodigde € 400.000,-
x 70% :2 -/- latente inkomstenbelasting = € 70.000,- netto.

Uiteindelijk is door de oplossingsgerichte mindset en het feit dat zowel juridische als financiële kennis in deze overlegscheiding aan tafel zat, snel tot een voor Saskia en Peter wenselijke oplossing gekomen.